Source language: Dutch
Hoe heet jij?
Ik ben...
ben je nieuw hier?
het is maandag.
het is dinsdag.
het is donderdag.
het is vrijdag.
het is zaterdag.
het is zondag.
dit is je arm.
dit is je hoofd.
dit is je been.
dit is je voet.
dit is je hand.
dit is je vinger.
Is dat je broer?
Hoe oud ben je?
Alles goed?
wat doe je voor hobby?
Ik versta je niet